Insulatard

Would you like to read this information again? Use the following options:

Alles over Insulatard

Powered by: KNMP logo
  • Introductie

    Insulatard
    De werkzame stof in Insulatard is `middellangwerkende insuline`.

    Insuline is een injectiemiddel voor mensen met diabetes die zelf geen of onvoldoende insuline aanmaken. Er zijn verschillende soorten insuline verkrijgbaar: kortwerkend, middellangwerkend, langwerkend en combinaties hiervan.

    Artsen schrijven het voor bij diabetes mellitus.

  • Bijwerkingen

    Bijwerkingen hebben meestal te maken met onderdosering of overdosering.

    De belangrijkste bijwerkingen zijn de volgende.

    • Te hoge hoeveelheid bloedglucose. Spuit u te weinig insuline, dan wordt uw bloedglucosegehalte te hoog (hyper); De kenmerken van een te hoog bloedglucosegehalte (meer dan tien mmol per liter) zijn: vaak plassen, veel drinken, dorst, droge tong, vermoeidheid en slaperigheid.
    • Te lage hoeveelheid bloedglucose. Spuit u te veel dan wordt uw bloedglucose te laag (hypo). Een te lage hoeveelheid bloedglucose kan ook het gevolg zijn van grote lichamelijke inspanning, te weinig eten, te laat eten of het spuiten van insuline in een ander lichaamsdeel dan normaal, bijvoorbeeld buik in plaats van bil. De insuline wordt dan te snel opgenomen en de hoeveelheid bloedsuiker daalt sneller dan normaal. De kenmerken van een te laag bloedglucose (minder dan drie mmol per liter) zijn: honger, bleekheid, beven en zweten, wisselend humeur, vermoeidheid, duizeligheid en hoofdpijn.
    • De arts of diabetesverpleegkundige spreekt met u af hoe vaak u per dag uw bloedglucosegehalte moet meten. De normale waarde is 4 tot 10 mmol per liter. Als u uw insuline altijd goed verdraagt en toch plotseling last krijgt van te hoog of te laag bloedglucose, dan is het raadzaam uw arts of apotheker te raadplegen. Vooral de hypo moet goed worden behandeld, omdat u anders uw bewustzijn kunt verliezen.
    • Overgevoeligheid is mogelijk door de insuline of door toevoegingen, zoals het conserveermiddel. Vroeger gebruikte men dierlijke insuline dat nogal eens allergische reacties veroorzaakte. Tegenwoordig is men in staat 'humane' insuline in het laboratorium te maken. Deze insuline lijkt sprekend op het menselijke insuline, zodat allergische reacties (meestal) achterwege blijven. Blijkt u inderdaad overgevoelig te zijn voor dit middel, meld dat dan altijd aan uw apotheker. Het apotheekteam kan er dan op letten dat u dit (of een verwant) middel niet opnieuw krijgt.
    • Spuitplekken. Dit zijn harde plekken of bobbels op de huid. Als u dit merkt, neem dan contact op met uw arts. Spuit GEEN insuline op deze plekken. Op deze plekken is de opname van insuline anders. Hierdoor kan uw bloedglucose erg gaan schommelen. Spuitplekken verdwijnen meestal geleidelijk als u daar niet meer spuit.
    • Wazig zien in het begin van de behandeling. Ook kan uw gezichtvermogen de eerste maanden veranderen. Dit komt doordat uw ogen aan de veranderingen in het bloedglucose moeten wennen. Wacht dus liefst nog een aantal weken met het aanmeten van een (nieuwe) leesbril.
  • Gebruik

    Als u voor het eerst insuline gaat gebruiken, zal uw arts of diabetesverpleegkundige u instellen op insuline. Dat wil zeggen dat de voor u optimale dosering wordt vastgesteld. Voor insuline bestaat namelijk geen standaarddosering, iedereen reageert er anders op.

    Het is van belang dat u zich tijdens de beginperiode strikt aan het voorgeschreven doseringsschema houdt, anders is het resultaat niet goed te beoordelen.

    Hoe?

    • Gebruik bij elke injectie een nieuwe naald. Anders kunt u de huid beschadigen en kan een spuitplek ontstaan.
    • Wissel regelmatig van injectieplek. Spuit u vaak in dezelfde huidplek, dan kan op die plek een spuitplek ontstaan.
    • Het is van belang dat u op ieder spuittijdstip van de dag in hetzelfde lichaamsdeel spuit (wel telkens op een andere plek). Dus als u 's ochtends altijd in de bil spuit, kiest u telkens een andere plek op de bil, maar u wisselt 's ochtends niet tussen bijvoorbeeld bil en buik. Dit is omdat de snelheid waarmee de insuline in het lichaam wordt opgenomen in sterke mate afhangt van het ingespoten lichaamsdeel: buik (snel), bovenarm (normaal), bovenbeen (langzaam) of bil (langzaam).
    • Injecteer insuline NIET in een spuitplek. Anders kan uw bloedglucose erg gaan schommelen.

    Wanneer?
    Van uw arts of diabetesverpleegkundige heeft u een schema gekregen. Ook heeft u aanwijzingen gekregen over hoe u moet omgaan met de bloedglucosemeter en de insulinespuit of -pomp en hoe u uw insulinebehoefte aan moet passen aan de hand van de gemeten bloedglucosespiegel. Het is belangrijk dat u deze aanwijzingen stipt opvolgt. De twee meest gehanteerde schema's zijn de volgende.

    • Tweemaal per dag: een combinatie van een kort- en een middellangwerkende insuline, die u inspuit vóór het ontbijt en vóór het avondeten.
    • Viermaal per dag: driemaal per dag vóór het eten een kortwerkende insuline en eenmaal vóór de nacht een middellangwerkende insuline.

    Hoe lang?
    Als u diabetes mellitus type 1 heeft, zult u de rest van uw leven insuline moeten blijven gebruiken.

    Bij diabetes mellitus type 2 hangt het af van de controle van uw bloedglucosespiegels hoe lang insuline nodig is. Dit kan de rest van uw leven zijn, maar het insulinegebruik kan ook tijdelijk zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het gebruik tijdens de zwangerschap.

  • Vergeten

    Wanneer u een dosis bent vergeten, controleer dan uw bloedglucosegehalte en spuit eventueel alsnog wat insuline.

  • Verboden

    autorijden?
    Sommige aandoeningen en medicijnen hebben invloed op uw reactievermogen. Het is dan strafbaar om aan het verkeer deel te nemen. Als u bij een ongeval betrokken raakt terwijl uw rijvaardigheid is beïnvloed, bent u wettelijk aansprakelijk voor de gevolgen. Of dit medicijn de rijvaardigheid beïnvloedt, leest u hieronder.

    Diabetes kan invloed hebben op uw rijvaardigheid. Een arts bepaalt daarom of iemand met diabetes mag autorijden. Hiervoor gelden bepaalde keuringseisen. Meer informatie hierover vindt u in de brochure ‘Diabetes mellitus en het rijbewijs’ op www.cbr.nl.

    Als uw arts heeft gezegd dat u mag autorijden, kijk dan hieronder voor advies als u wilt autorijden.

    Een ‘hypo’ tijdens het autorijden kan ernstige gevolgen hebben. Een ‘hypo’ is een te lage bloedsuiker en dit kan ontstaan als de energie die u verbruikt ( bijvoorbeeld door sporten, wandelen of fietsen) niet in evenwicht is met de energie die u in de vorm van eten en drinken binnen krijgt. Het kan ook ontstaan doordat u te veel insuline heeft geïnjecteerd.

    Tijdens een ‘hypo’ krijgt u last van verwardheid, duizeligheid, hartkloppingen, zweten of beven. Als u niets tegen een ‘hypo’ doet, kunt u in coma raken. Zorg er daarom voor dat u altijd wat suikerklontjes of druivensuiker bij u heeft. Zoek een veilige plek en breng de auto daar tot stilstand als u tijdens het autorijden een ‘hypo’ krijgt. Eet wat suikerklontjes of druivensuiker. Controleer daarna uw bloedsuikergehalte en rijd pas verder als deze hoger is dan 6 mmol/liter.

    Tips voor als u wilt autorijden

    • Rijd alleen auto als u zich goed voelt.
    • Zorg dat u gemakkelijk suikerklontjes en/of druivensuiker in de auto bij de hand heeft.
    • Rijd niet als u alcohol heeft gebruikt.
    • Meet regelmatig uw bloedsuiker bij een lange autorit.

    alcohol drinken?
    Alcohol kan een 'hypo' veroorzaken en uw lichaam herstelt hier trager van. Het drinken van grote hoeveelheden alcohol is daarom levensgevaarlijk. Als u toch alcohol wilt drinken, doe dit dan met mate. Probeer het eerst voorzichtig uit om in te schatten hoe uw lichaam reageert. Als algemene richtlijn geldt maximaal twee glazen per dag. Drink de alcohol wel op een gevulde maag, anders is het effect op het bloedglucosegehalte te sterk.

    roken?
    Roken versnelt de afbraak van insuline. Als u stopt met roken, kan de hoeveelheid insuline in het bloed toenemen. Hierdoor kan kunt u eerder een 'hypo' krijgen. Overleg met uw arts voordat u gaat stoppen met roken. Mogelijk moet u minder insuline spuiten.

    Overleg ook met uw arts als u lange tijd niet heeft gerookt en (weer) bent begonnen. Dan is het misschien juist nodig om meer insuline te spuiten.

    alles eten?
    U zult in de gaten moeten houden wat en hoeveel u eet, om daar de hoeveelheid insuline op aan te kunnen passen. Raadpleeg eventueel een diëtist.

  • Wisselwerking

    De medicijnen waarmee de belangrijkste wisselwerkingen optreden, zijn de volgende.

    • Bètablokkers, dit zijn hart-vaatmiddelen die worden gebruikt bij hoge bloeddruk, hartkramp, hartritmestoornissen en migraine. Bijvoorbeeld atenolol, metoprolol, propranolol en sotalol. Ook bevinden zich bètablokkers in sommige oogdruppels tegen verhoogde oogboldruk, bijvoorbeeld timolol. Wanneer u een bètablokker gebruikt, voelt u minder snel dat u een 'hypo' heeft. Dat komt omdat de bètablokker de waarschuwende signalen zoals trillen en hartkloppingen onderdrukt. Andere verschijnselen, zoals zweten, wazig zien en hongergevoel verdwijnen niet. Let daarom extra op deze laatste verschijnselen.
  • Zwangerschap

    Zwangerschap
    Gebruik dit medicijn in overleg met uw arts. Er zijn verschillende soorten insuline. Als u zwanger bent of binnenkort wilt worden, zijn er bepaalde soorten insuline die u het beste kunt gebruiken. Deze insulines worden al jarenlang zonder problemen gebruikt door zwangere vrouwen. Overleg met uw arts over de insuline die u gebruikt. Soms zal de arts een ander soort insuline voorschrijven.

    U moet tijdens uw zwangerschap onder strikte controle blijven en uw insuline stipt volgens voorschrift gebruiken. Uw insulinebehoefte wisselt namelijk erg sterk tijdens de zwangerschap. Grote schommelingen in uw bloedglucose kunnen schadelijk zijn voor u en voor de groei en ontwikkeling van uw kind. Neem daarom contact op met uw arts zodra u zwanger bent, of dit binnenkort wilt worden.

    Borstvoeding
    U kunt dit medicijn veilig gebruiken als u borstvoeding geeft. Dit medicijn komt niet in de moedermelk terecht.

    De insulinebehoefte is in de eerste maanden na de bevalling vaak wisselend. Tijdens het geven van borstvoeding is het soms nodig de dosering van de insuline aan te passen.

  • Stoppen

    Het is - zeker als u diabetes mellitus type 1 heeft - levensgevaarlijk om zo maar te stoppen met insuline. Als u veel hinder ondervindt van bijwerkingen van uw huidige insuline, is het raadzaam dit aan uw arts en/of apotheker te melden. Mogelijk kunt u in overleg voor een andere insuline kiezen, die beter aansluit bij uw insulinebehoefte.

  • Handelsinformatie

    Insuline is sinds 1926 internationaal op de markt. Het is op recept verkrijgbaar als kortwerkende, middellangwerkende, langwerkende en een combinatie van kort- en middellangwerkende en als combinatie van middellang- met langwerkende insuline.

    • Kortwerkende insuline is verkrijgbaar onder de merknamen Actrapid, Apidra, Humalog, Humuline Regular, Insuman Infusat, Insuman Rapid en Novorapid.
    • Middellangwerkende insuline is te verkrijgen onder de merknamen Humuline NPH, Insulatard en Insuman Basal.
    • Langwerkende insuline is te verkrijgen onder de merknamen Lantus en Levemir.
    • De combinatie van kort- en middellangwerkende insuline is op de markt onder de merknamen Actraphane, Humuline, Humalog Mix, Insuman Comb, Mixtard en Novomix.
Laatst gewijzigd op: 17 december 2013

Herhaalrecept

Gebruikt u Insulatard? Via deze website kunt u een herhaalrecept aanvragen

Gerelateerde videos

Starten met insuline

Starten met insuline

Bekijk video

NovoPen 4

Bekijk video

Insuline toedienen

Diabetes of suikerziekte gaat gepaard met een te hoog bloedglucose(suiker)gehalte in de bloedsomloop. Veel mensen met diabetes gebruiken insuline om hun bloedsuiker op een normaal, gezond peil te houden. Insuline…

Diabetes of suikerziekte gaat gepaard met een te hoog bloedglucose(suiker)gehalte in de bloedsomloop. Veel mensen met diabetes gebruiken insuline om hun bloedsuiker op een normaal, gezond peil te houden. Insuline kan op verschillende manieren worden toegediend, zoals met een injectiespuit, een injectiepen, een jet-injector of een insulinepomp.

Injectiespuiten worden voor het toedienen van insuline tegenwoordig vrijwel alleen in ziekenhuizen gebruikt. Bij gebruik van een spuit wordt insuline uit een flaconnetje opgezogen en in het onderhuidse weefsel geïnjecteerd. De spuit wordt afgevoerd in een speciale prikbestendige plastic afvalcontainer voor scherpe voorwerpen. In een injectiepen zit een verwisselbare voorgevulde insulinepatroon. Voor op de pen wordt een klein naaldje gezet en met de dop van de pen stel je de dosis in. Bij een jet-injector wordt voor het injecteren van insuline geen naald gebruikt. In plaats daarvan wordt onder hoge druk een heel dun straaltje insuline door de huid gespoten.

Bij al deze methoden kan de insuline in verschillende lichaamsdelen worden toegediend, zoals een dijbeen, een van de billen, de onderbuik of een bovenarm. Meestal wordt insuline in meerdere doses per dag geïnjecteerd. Een insulinepomp geeft echter voortdurend insuline af en wordt buiten het lichaam gedragen, bijvoorbeeld aan de broekriem of in een broekzak. Met een insulinepomp heeft de patiënt een veel betere beheersing van de bloedglucosewaarden.

Ongeacht welke methode wordt gebruikt, is het van belang dat iemand met diabetes zijn/haar bloedsuikergehalte 3 tot 4 maal per dag controleert.

Bekijk video

Diabetes Mellitus (Suikerziekte)

Tijdens het spijsverteringsproces wordt veel van ons voedsel omgezet in glucose, oftewel bloedsuiker. Glucose wordt in de bloedsomloop opgenomen en dient als voedingsmiddel voor de cellen van het lichaam. Maar…

Tijdens het spijsverteringsproces wordt veel van ons voedsel omgezet in glucose, oftewel bloedsuiker. Glucose wordt in de bloedsomloop opgenomen en dient als voedingsmiddel voor de cellen van het lichaam. Maar de cellen kunnen de glucose niet zelfstandig tot zich nemen. Als hulpmiddel moet zich eerst insuline op het celoppervlak hechten. Insuline is een hormoon dat in de alvleesklier (of pancreas) wordt aangemaakt. Daardoor worden de cellen geactiveerd en kunnen zij glucose in zich opnemen. Door dit proces blijft het bloedsuikergehalte in het lichaam en in het bloed in evenwicht.

Diabetes mellitus is een ziekte waardoor een efficiënt verbruik van glucose in het lichaam wordt bemoeilijkt. Bij diabetes type 1 produceert de alvleesklier niet genoeg insuline. Daardoor kan de glucose niet goed als voedingsstof in de cellen worden opgenomen. Bij diabetes type 2 wordt er wel insuline aangemaakt, maar het hormoon werkt dan niet goed en de glucose wordt niet gelijkmatig in de cellen opgenomen. Deze twee diabetestypes hebben dezelfde gevolgen: de glucose wordt niet goed in de cellen opgenomen. Daardoor hebben mensen met diabetes een hoog gehalte suiker in het bloed. Doordat ze de bloedglucose niet goed kunnen absorberen, hebben de cellen een schreeuwende behoefte aan voedsel.

Ongeacht welk type diabetes iemand heeft, mensen met diabetes moeten hun bloedsuikergehalte in de gaten houden. Diabetes kan met een dieet of met medicijnen worden behandeld, afhankelijk van het type en de ernst van de ziekte.

Bekijk video

Meld bijwerkingen

Een paar minuten van uw tijd kan een leven redden.

Omdat niet alle bijwerkingen bekend zijn op het moment dat een geneesmiddel of een vaccin op de markt wordt gebracht, zijn meldingen uit de praktijk onmisbaar voor een veilig geneesmiddelgebruik.

Lareb verzamelt alle bijwerkingen van geneesmiddelen en vaccins in Nederland. Daardoor valt het snel op als een bijwerking vaak voorkomt. Dit systeem werkt alleen als er zoveel mogelijk bijwerkingen gemeld worden door zorgverleners, apothekers en patiënten.

Uw melding is dus belangrijk om geneesmiddelen nog veiliger te maken!

Meld bijwerkingen